Provincie Zuid-Holland

t.a.v. mw W. Croes

Postbus 90602

2502 LP DEN HAAG

Per e-mail: windenergie@pzh.nl

Nieuw-Beijerland, 26 april 2016

 

Uw kenmerk:    DOS nr. 2014 000 6861

 

ZIENSWIJZE ONTWERP-BESLUITEN WINDPARK SPUI

 

Geachte mevrouw Croes,

Via deze weg sturen wij u onze zienswijze op de op 8 maart door Gedeputeerde Staten vastgestelde   provinciaal inpassingsplan (PIP), ontwerpbeschikkingen, MER en anterieure overeenkomst Windpark Spui, welke per 17 maart 2016 ter visie zijn gelegd. Wij brengen het volgende onder uw aandacht, in reactie op de ter inzage gelegde stukken:

  1. Inleiding

Meer als 4000 klachten werden er al geregistreerd, veroorzaakt door de windturbines die (te) dicht op o.a. de woonkernen Geervliet en Heenvliet staan. Met de ontwerpplannen zoals die nu ter inzage  liggen voor locatie 50, zijn deze zorgen niet weggenomen bij omwonenden. Met de realisatie van 5 windturbines wordt onze directe woon- en werkomgeving, blootgesteld aan de nadelige effecten van windturbines: geluid, slagschaduw, gezondheidsrisico’s, aantasting van het landschapsschoon, horizonvervuiling en waardevermindering van woningen en bedrijven.

Locatie 50 staat nu ingetekend op veel te korte aftand van woningen en bedrijven. Dit zal leiden tot een ingrijpende verandering van onze woon- en werkomgeving en in sterke mate afbreuk doen aan ons woon- en leefklimaat. In die zin is locatie 50 niet geschikt voor het plaatsen van 5 windturbines in lijnopstelling met circa 15 MW.  Niet voor de omwonenden maar ook niet als je kijk naar het kosten baten plaatje, welke een beeld geeft van hoge aanloop kosten en hoge aanleg kosten, terwijl “goedkopere” locaties binnen de gemeente Korendijk beschikbaar zijn maar hiervoor onvoldoende zijn onderzocht. Dit laatste staat haaks op het streven van de provincie Zuid-Holland om voor een windpark te kiezen die rekening houdt met de omgeving en met een optimale opbrengst (citaat Kompas 11-03-2016 van Gedeputeerde Weber)

Vooral het onderhavige windpark doet een te grote aanslag op de kwaliteiten van het gebied, zowel ten aanzien van de landschappelijke kwaliteiten, zoals rust, ruimte en weidsheid als ten aanzien van de natuurlijke kwaliteiten.

De onderbouwing van de keuze voor locatie 50 is onvolledig en onzorgvuldig. Het MER en het ontwerp-PIP stellen dat het onderzoek naar alternatieve locaties niet gericht is op het zoeken naar de meest optimale locatie, “maar om een actueel beeld te hebben van alternatieven, zodat alle relevante informatie beschikbaar is om het inpassingsplan voor windlocatie Klein-Piershil vast te stellen”. De locaties zijn vervolgens in het MER beoordeeld en met elkaar vergeleken op geschiktheid voor de plaatsing van windturbines met een minimaal vermogen van 15 MW. Vanwege de

onderzochte effecten op natuur zijn de locaties ten onrechte niet verder onderzocht en niet verder onderzocht als geschikte locatie. Dit is een te snelle conclusie, want het MER en het PIP constateren zelf immers ook dat op basis van een Passende Beoordeling kan blijken dat deze locaties wél geschikt zijn en dus nu ten onrechte zijn afgevallen. Er is sprake van een onjuiste en onzorgvuldige werkwijze, die leidt tot een onvolledige afweging. Er wordt omgekeerd geredeneerd door te stellen dat het initiatief van één exploitant en het besluit van Provinciale Staten om voor locatie 50 een PIP op te stellen, het MER zich verder alleen op deze locatie richt.

  1. Voorgenomen ontwikkeling

Op  bladzijde 16 van het PIP staat dat de locatiekeuze een lang proces is geweest van onderzoek en afwegingen.

  • het onderzoek uit 2002 door Royal Haskoning is een onderzoek met turbines met een andere afmeting. Namelijk een as-hoogte van 80 meter en een rotortiphoogte van 120 meter. De turbines die de exploitant wil plaatsen zijn bijna 2 x zo groot.
  • In oktober het PARK-advies: echter hierbij wordt niet vermeld dat adviseur Eric Luiten in zijn commentaar ook vermeld dat tussen het moment van de aanvraag en de besluitvorming van GS 3 weken beschikbaar waren en dat hij stelt dat die 3 weken tekort waren om een uitgebreide virtuele visualisatie te maken. Eric is wel gevraagd naar het effect van locatie 51 en 53 op de kwaliteit van de HW maar niet naar het effect van locatie 50.
  • PAL heeft geeft geen advies over locatie 50
  • Op 12 november 2010 heeft PS/ moet zijn GS/ Nota Wervelender  vastgesteld en de provinciale structuurvisie herzien. Opgenomen dat alle locaties aan de randen van Nat. Landschap studielocaties worden en dat de locatie 50 verandert van gewenst naar studielocatie. Daaronder staat dat op 26 januari 2011 PS de gewijzigde Nota Wervelender heeft vastgesteld (inclusief locatie 50) op basis van de Statencommissie d.d. 1 december 2010. De locatie KP is weer opgenomen als gewenste locatie. Hierbij wordt verwezen naar voetnoot 12.: Gezien het feit dat de opstelling past binnen de Nota Wervelender, zoals vastgesteld door GS op 10 november 2010, de locatie volgens vele onderzoeken in principe haalbaar blijkt, en ruimtelijk inpasbaar is, adviseert GS locatie 50 aan te duiden als gewenste locatie in de Nota Wervelender (brief gedeputeerde van Heijningen inzake nota Wervelender n.a.v. de commissievergadering d.d. 1 december)
  • Op 23 november onderzoek door landschapsarchitecten H+N+S.  Locatie 50 is niet meegenomen in dat onderzoek.

Tot en met december 2014 is locatie 50 steeds meegenomen zonder onderzoek door de provincie zelf.  De bestuurlijke afwegingen die volgens gedeputeerde Weber gemaakt zijn, zijn dan ook niet meer dan afwegingen over locatie 50 gericht op één vraag en dat was de vraag of locatie 50 nog passend is. Voort wordt op 12 november 2010 door GS besloten dat locatie 50 met de andere locaties aan de rand van de HW een studielocatie wordt en dus de status wijzigt. Door één persoon, gedeputeerde van Heijningen, wordt 18 dagen later aan de Statencommissie toegezegd, locatie 50 in de Nota Wervelender op te nemen als gewenste locatie. Uit zijn brief d.d. 1 december 2010, waarin  wordt verwezen naar voetnoot 12,  blijkt geen enkel nieuw feit. Alle daarin genoemde, gedateerde, onderzoeken waren vanaf het startpunt van het opstellen van Nota Wervelender al bekend. Het is voor ons onbegrijpelijk dat één gedeputeerde, met oude informatie, een hele Statencommissie “ja” laat knikken.

 

>De CPG verzoekt de provincie aan te geven hoe het mogelijk is dat één gedeputeerde, zonder nieuwe feiten aan het licht te brengen en met één brief, de status van locatie 50  in 18 dagen kan wijzigen van studielocatie naar gewenste locatie.

  1. Anterieure overeenkomst

Achtergrond van de De Compensatie Plan Groep (CPG), deze is opgericht op 5 oktober 2015, bestaat uit een groep omwonenden uit Nieuw-Beijerland, Piershil, Goudswaard en Nissewaard.  De CPG valt onder Dorpsvereniging Filopopers Nieuw-Beijeland en voert overleg met provincie en exploitant over het participatie plan. De groep heeft te kennen gegeven op 5 oktober 2015, verder in overleg te treden met de provincie en exploitant onder de voorwaarde dat zij ondersteunt worden door een professional, waarvoor de NLVOW is aangesteld. Deze omwonenden willen niet de associatie leggen op enige wijze actief betrokken te zijn bij dit windpark, daar er totaal geen draagvlak voor is. Men wil op een fatsoenlijke wijze gecompenseerd worden en waarborgen voor behoud van het woongenot.

 

Aangezien de anterieure overeenkomst is toegevoegd aan de ter inzage gelegde stukken, reageert de CPG hierop, ondanks dat de provincie stelt dat tegen de gesloten overeenkomst en/of de zakelijke beschrijving van de inhoud daarvan geen zienswijze, bezwaren of beroep kan worden ingediend. In dit verband verwijzen wij naar een verwijzing van de regering naar de afspraak in het Energieakkoord om bij projecten groter dan 15 MW een participatieplan op te nemen. Dit maakt het legitiem dit mee te nemen in de ter inzage gelegde stukken.

>De CPG verzoekt deze zienswijze op dit stuk wel in behandeling te nemen omdat zij van mening is dat het participatieplan en proces uitvoerig is beschreven, waarbij het participatie plan een aanbod van de exploitant is aan de omgeving en dus een openbaar karakter heeft. De provincie zelf die keuze gemaakt heeft deze niet te publiceren, hoewel dit wel verwacht mag worden in haar taakstelling om draagvlak te vergroten. Daarnaast vindt de CPG dat er onvoldoende rekening is gehouden met omwonenden en hun wensen en omdat de exploitant niet voldoet aan de gedragscode van de NWEA (waar de provincie wel van uit ging – zie hierna  antwoord van Gedeputeerde Weber).  

[Citaat]

Van: Ewijk – Hoevenaars, AM, van [mailto:am.van.ewijk@pzh.nl] Verzonden: dinsdag 1 maart 2016 11:00 Aan: ‘mark@filopopers.nl’ <mark@filopopers.nl>

Geachte heer Speldenbrink,

In antwoord op uw mail van 28 februari aan de heer Weber bericht ik u namens hem dat van een “in behandeling nemen” van het participatieplan, als zodanig, geen sprake is. Het participatieplan is een bijlage bij de anterieure overeenkomst en geldt daarbij voornamelijk als blijk van de inspanningen die de exploitant/initiatiefnemer zich getroost om de omgeving te betrekken. De provincie heeft het participatieproces gefaciliteerd en stimuleert de ontwikkelaar in diens inspanningen. In de anterieure overeenkomst is voor de exploitant de inspanningsverplichting opgenomen om de omgeving te betrekken bij het project en een financiële participatie aan te bieden. Aan die verplichting wordt door de exploitant uitvoering gegeven. Hierbij wordt de NWEA gedragscode in acht genomen.

Dat vooralsnog mogelijk niet op alle onderdelen van het participatieplan tussen de CPG en de exploitant volledige consensus is bereikt, staat de ondertekening van de anterieure overeenkomst door de provincie niet in de weg.

 

Hoogachtend,

Annelies van Ewijk.

Mw. Dr. A.M. (Annelies) van Ewijk-Hoevenaars

Programmamanager

Energietransitie

[Einde citaat]

 

Het participatieplan is hierdoor eenzijdig tot stand gekomen, waarin de exploitant de omgeving onvoldoende heeft betrokken.

 

>Als CPG stellen wij de exploitant op dit punt in gebreke. De CPG verzoekt dit proces opnieuw te voeren volgens de NWEA gedragscode, maar bij voorkeur volgens de gedragscode van de NLVOW.

 

  1. Het proces keukentafelgesprekken en klankbordgroep.

In de vooroverleg reacties stelt de provincie dat afdoende rekening is gehouden met omwonenden bij het ontstaan van het participatieplan. De CPG stelt dat dit onjuist is en juist veel vragen niet zijn beantwoord. Tijden de keukentafelgesprekken, groep B [zie verslag dd. 16-06-2015] is er vanuit de omwonenden al aangegeven niet over deskundigheid te beschikken om te beoordelen of de onderzoeken goed zijn uitgevoerd en de conclusies juist zijn. Hierbij zegt de voorzitter F. ten Thij toe op 23 juni 2015 met de klankbordgroep te bespreken hoe omwonenden onafhankelijk deskundigen kunnen raadplegen. Echter dit wordt verzuimd en niet besproken [zie notulen klankbordgroep dd. 23-06-2015]. Tijdens het klankbordgroep overleg van 8 juli 2015, [zie notulen] wordt weer gevraagd of de provincie kan voorzien in een extern deskundigen. Dit wordt afgewezen door de provincie omdat zij van mening is hier in te voorzien met de door de provincie aangestelde onafhankelijk procesbegeleider F. ten Thij (betaald door de exploitant)

In gesprekken met omwonenden zijn reacties opgetekend. De CPG verzoekt de provincie antwoord te geven op de in vet gedrukte vragen: 

 

[keukentafelgesprek groep A dd. 09-06-2015 en 07-09-2015]

  • Omwonenden hebben aangegeven grote zorgen te hebben over de waardevermindering van hun huizen. Wat heeft de provincie gedaan om deze zorgen weg te nemen?
  • Omwonenden geven aan zich zeer zorgen te maken over de te verwachten geluidoverlast, slagschaduw en effecten daarvan op hun gezondheid. Wat heeft de provincie gedaan om deze zorgen weg te nemen?
  • De omwonenden stellen dat de geluidsnorm een gemiddelde is over 1 jaar en periodes met overlast kunnen worden weggestreept tegenover windstille periodes en-of het stilzetten van de windturbines. Wat doet de provincie om de zorg bij piekbelasting en daardoor meer overlast bij omwonenden weg te nemen?
  • De exploitant geeft aan dat hij scherp let op geluid bij de keuze van de windturbines, omdat hijzelf dichtbij woont. Waaruit blijkt dit in de MER/PIP uit?
  • Omwonenden willen zekerheid dat er geen overlast is of er gezondheidsproblemen ontstaan. Zij vragen om handhaving en borging van eisen. Wat heeft de provincie met deze vraag gedaan?

 

[keukentafelgesprek groep B dd. 16-06-2015 en 01-09-2016]

  • Waaruit blijkt dat Bosch & van Rijn de eerdere MER onderzoeken [Klein Pierhil 2013 en brede MER 2014] tegen het licht heeft gehouden met betrekking tot het huidige MER?
  • Omwonenden verzoeken om deskundigen ondersteuning. Hoe is dit geregeld?
  • Hoe heeft de provincie de zorgen weggenomen over negatieve effecten op de aantrekkelijkheid als woongebied?
  • Omwonenden geven aan vooraf gecompenseerd te willen worden. Wat heeft de provincie met dit verzoek gedaan?
  • De lijn, die door de Provincie is opgenomen in de verordening ruimte strak langs het Spui loopt niet midden door de polder. De lijnopstelling ligt buiten het toegestane gebied. Heeft de provincie dit voldoende onderbouwt om hier van af wijken?
  • Omwonenden geven aan meer inzicht te willen naar de effecten van geluid en slagschaduw en het zicht op de molens. Door de bewoners wordt gevraagd om een eerlijk beeld te geven van hoogtes, geluid en slagschaduw. Wat heeft de provincie gedaan om dit inzichtelijke te maken? (bijvoorbeeld 3d presentatie)

[keukentafelgesprek groep C dd. 18-06-2015]

  • Is er een goede onderbouwing voor de keuzen van locatie 50?
  • Wordt er gekozen voor de locatie die de minste overlast voor mensen geeft?
  • Is de uitleg aan omwonenden door Bosch & van Rijn correct als gesteld wordt dat er weinig verschil is in de normstelling (geluid/slagschaduw) tussen Nederland en andere EU landen?
  • Is er antwoord gegeven op de vraag of slagschaduw ook effect heeft op vee?
  • Blijkt uit de PIP dat er voldoende rekening wordt gehouden met de wens van de omwonenden dat het park zo min mogelijk overlast zal geven en waar is de toezegging van de exploitant in verwerkt dat hij zal kiezen voor een windturbine type met een zo´n laag mogelijk brongeluid?
  • Waaruit blijkt dat er vorm is gegeven aan de wens van de omwonenden?
  • Omwonenden vinden het onbegrijpelijk dat er moeilijk wordt gedaan over de locaties aan de zuidzijde van het Haringvliet. Deze zijn vergelijkbaar en wel aangewezen voor windparken. MER?
  • Omwonenden vragen om een 3D presentatie van het park om effecten van slagschaduw zichtbaar te maken. Wat heeft de provincie met dit verzoek gedaan?
  • Omwonenden vragen wat het effect is op tv schotels/Digitenne. Wat heeft de provincie gedaan om hier antwoord op te geven? (toegezegde onderzoek is niet opgenomen in de project MER?)

>De CPG verzoekt de provincie om voorwaarden te creëren, welke leiden tot aanpassing van het participatieplan die meer aansluiten op de wensen van de omwonenden en voldoen aan de gedragscode van de NWEA.

 

  1. Aantal turbines (PIP 5.4)

De CPG heeft een onderbouwing gevraagd voor de keuze voor 4 windturbines. Dit naar aanleiding van de informatie vanuit de MER (opgenomen in de PIP) waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de energie opbrengst met één windturbine minder (type 4 Groot ipv type 5 Middel) relatief weinig is terwijl er dan in totaal minder geluidsbelasting in het gebied wordt gebracht en wellicht er een grotere afstand tot de woonkern Nieuw-Beijerland mogelijk is.

In een onderbouwing van de provincie wordt gesteld dat met 4 turbines de kans groot is dat 15 MW niet wordt gehaald en daarmee ook niet de doelstelling van de Hoeksche Waard (90 – 125 MW). Dit is zeer summier. Als er een kans is dat het niet gehaald wordt is er ook een kans dat het wel gehaald wordt, zeker omdat er nu  een turbine type, de Enercon E126 EP4, draait op het testcentrum van ECN te Lelystad. De verwachting is dat dit type (met een max bronsterkte van 105 dB(A)) eind 2016 beschikbaar is voor de Nederlandse markt.

>De CPG verzoekt de provincie om een opstelling van 4 windturbines in plaats van 5.

  1. Voordelen van 4 grote windturbines

Het MER geeft aan dat vanuit landschappelijk oogpunt een opstelling met vier grote turbines in een rechte lijn het beste is. Maar slecht zou scoren op energie opbrengst. Als CPG constateren wij dat bij een lijnopstelling van 4 windturbines;

  • Ze kennen vaak een lagere bronsterkte en zijn daardoor qua piekbelasting van geluid gunstiger.
  • In de beschikbare ruimte kan opnieuw gekeken worden naar de opstelling om de afstand van de eerste windturbine tot aan de kern Nieuw-Beijerland groter te maken.
  • Grote turbines draaien langzamer. Dit zorgt voor een rustiger beeld.
  • Het hoogteverschil tussen een middelgrote (110 meter) en grote (136 meter) turbine is voor het menselijk oog niet/moeilijk waarneembaar.

 

>De CPG verzoekt deze overwegingen weer te geven in het ontwerp PIP.

 

  1. Geluid in verhouding tot Afstand en gelijkheidsbeginsel

De CPG is van mening dat de afstand tot gevoelige objecten van 400 meter, voor deze locatie niet voldoende is. Het feit dat volgens de berekeningen van het MER de turbines kunnen voldoen aan de wettelijke geluidsnormen maakt niet noodzakelijkerwijs dat het windturbinepark ook zal voldoen aan de wettelijke norm van een goede ruimtelijke ordening. Als je voldoet, aan de volgens de milieuvergunning aan te houden afstanden, volgt niet zonder meer dat een goed woon- en leefklimaat in de omgeving is gewaarborgd.

Daarnaast is het merkwaardig dat in Goeree-Overflakkee, provincie Zuid-Holland, men een afstandscriterium van 900 meter hanteert en windparken pal langs natura 2000 (Haringvliet) gebieden plaatst, de provincie Noord-Holland een afstandseis van 500 mtr heeft, men in de Gemeente Binnenmaas de tiphoogte maximaliseert tot 160 meter, vanuit het gelijkheidsbeginsel kan het niet zo zijn bewoners van een eiland/provincie verderop ineens slechter worden behandeld.

In het voorkeursalternatief in het project-MER baseert men zich op een afstand van ca. 400 meter tot gevoelige objecten. Omdat deze normstelling (lees; de in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit neergelegde geluidsnormen) deels een jaargemiddelde is en er desondanks dus hinder kan ontstaan. De exploitant is namelijk met deze norm bevoegd dag en/of nacht periodes de 41/47 Lden norm te overschrijden, zolang het jaargemiddelde maar aan deze norm voldoet. De in artikel 3.14a van het Barim gehanteerde norm van 41 dB Lnight borgt dus niet altijd een goed woon- en leefklimaat. Aangezien de norm uitgaat van een jaargemiddelde is niet uitgesloten dat een windpark een aantal maanden per jaar de geluidsnorm overschrijdt.

>De CPG verzoekt de provincie een extra afstandsmarge in te bouwen om dit te voorkomen en verzoekt een maatwerkvoorschrift op te nemen met  een afstandsnorm van 500 meter die voldoet aan de in artikel 4.1 Wro opgenomen randvoorwaarde van een goede ruimtelijke ordening.

  1. Laag frequent geluid

In het MER wordt geen (herkenbare) aandacht besteed aan laagfrequent geluid en trillingen, hoewel de Commissie m.e.r. hier in haar advies uitdrukkelijk aandacht besteedt.

>De CPG verzoekt meer aandacht te besteden aan Lfg.

 

  1. Controleerbaarheid geluidsbelasting

Meer in het algemeen meent de CPG dat de norm van 47 dB(A) Lden de omwonenden onvoldoende beschermt tegen de geluidhinder van windturbines, mede gezien het feit dat windturbinegeluid eerder als hinderlijk wordt ervaren dan bijvoorbeeld lawaai van wegverkeer of industrie. Het RIVM heeft er indertijd op gewezen dat een richtwaarde van omstreeks 40 dB consistent zou zijn met de normstelling voor andere bronnen van omgevingsgeluid (zoals weg- en railverkeer) en dat een grenswaarde boven 45 dB ‘vanuit een oogpunt van de hinder- en gezondheidsproblematiek ongunstig is. Dit maakt voldoende duidelijk dat mensen die op of nabij de rand van de 47 dB(A)-contour wonen een zeer aanzienlijke geluidhinder zullen ervaren en dat dit nog erger geldt voor mensen die binnen deze geluidscontour verblijven.

De CPG maakt bezwaar tegen toepassing van de 47 dB Lden-norm op windturbines, omdat naleving ervan niet is gewaarborgd. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) heeft hierover in haar Verslag ter zake van het windpark Noordoostpolder het volgende opgemerkt:

‘Ik merk wel op dat door te kiezen voor handhaving op basis van de geluidemissieniveaus van de windturbines, wordt aangenomen dat daarmee voldoende zekerheid bestaat dat de geluidimmissieniveaus ter plaatse van de woningen voldoet aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De overdracht van het geluid van bron naar ontvanger is echter op basis van aannames gesimuleerd met een computerprogramma waarbij vooral wind en temperatuur (meteocondities) in de praktijk een grote rol kunnen spelen. Het is dan ook niet gezegd dat wanneer de geluidemissie van de windturbines binnen de toegestane bandbreedte aan de eis voldoet, daarmee ook het jaargemiddelde geluidsniveaus ter plaatse van de woningen aan de eis voldoet.”

Dat ook bij een adequate handhaving van de norm door middel van emissieberekeningen niet is gewaarborgd dat omwonenden maximaal een geluidbelasting van 47 dB(A) Lden ondervinden, zou op zich al een doorslaggevend argument moeten zijn tegen toepassing van deze norm. Er is echter nog een andere reden waarom de Lden-norm vanuit een oogpunt van handhaving problematisch is. Deze norm biedt namelijk geen mogelijkheid voor omwonenden om zelf na te gaan of sprake is van een overschrijding. Waar voorheen omwonenden door middel van het (laten) uitvoeren van immissiemetingen zelf konden vaststellen of sprake is van een overschrijding van de norm, is dit nu volgens de regering onmogelijk:

‘Omdat alleen een Lden-criterium wordt vastgesteld, is het handhaven middels directe immissiemetingen vrijwel uitgesloten. (…). De door de fabrikant opgegeven emissiekarakteristieken van de windturbine vormen het uitgangspunt bij het akoestisch onderzoek. Op basis van het jaargemiddelde geluidvermogen wordt het immissieniveau bij normaal gebruik vastgesteld, hetgeen aan de normstelling wordt getoetst.’

Omwonenden kunnen zich wel beklagen over de ondervonden geluidsoverlast, maar kunnen die klachten niet onderbouwen door immissiemetingen uit te voeren. Zij zijn daardoor volledig afhankelijk van de bereidheid bij het bevoegd gezag om onderzoek te verrichten naar de vraag of de

geluidsnorm wordt nageleefd. Die controle is evenwel gebaseerd op door de fabrikant aangeleverde gegevens over het bronvermogen en de door de exploitant ingevolge artikel 3.14e van de Activiteitenregeling geregistreerde gegevens. Bovendien vindt deze controle in beginsel maar één maal per jaar plaats. Het gaat immers om een jaargemiddelde norm. Omwonenden zijn m.a.w. afhankelijk van de bereidheid van het bestuur om werk te maken van de handhaving en van de juistheid van de door fabrikant en exploitant aangedragen gegevens. Zij hebben geen enkel middel in

handen om zelf vast te stellen of sprake is van een overtreding van de norm en of dus actie is vereist in de zin van een bestuursrechtelijk verzoek om handhaving aan het bevoegd gezag dan wel een actie uit onrechtmatige daad tegen de exploitant van de windturbines.

Het feit dat de 47 dB Lden-norm een algemeen verbindend voorschrift is, heeft tot gevolg dat het voor omwonenden meest belangrijke milieueffect van windturbines, namelijk de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting, feitelijk niet langer onderdeel uitmaakt van de te verrichten afweging rond het al dan niet toestaan van windturbines. Dat blijkt ook uit de ontwerp-besluiten. Daarin is bepaald dat als de windturbines kunnen voldoen aan de wettelijke geluidsnorm, zo nodig door toepassing van stillere turbines en geluid reducerende maatregelen, zij worden vergund. In feite wordt hierdoor het  onderwerp ‘geluidhinder’ aan de belangenafweging onttrokken en wordt aldus de betrokken omwonenden de gelegenheid ontnomen om voor wat betreft met meest belangrijke milieueffect van turbines te participeren in de besluitvorming. Dit is in strijd met de waarborgen die het Verdrag van Aarhus biedt. Het Verdrag beoogt omwonenden in de gelegenheid te stellen te participeren in de besluitvorming, zodat deze omwonenden hun recht ‘om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn’ geldend kan maken (vgl. artikel 1 van het Verdrag). Door geluidsnormen bij wet te regelen, kunnen omwonenden dit recht niet langer effectueren. Van het recht op ‘werkelijke inspraak’ zoals dat door artikel 6 van het Verdrag en artikel 2 van de richtlijn 2003/35/EG wordt gewaarborgd, is daardoor geen sprake.

In verband hiermee rijst ook de vraag of het toepassen van een norm waarvan de naleving voor de omwonenden oncontroleerbaar is, op zichzelf genomen al niet in strijd is met het Verdrag van Aarhus. Zoals hiervoor is beschreven is zelfs bij een adequate handhaving (op basis van emissiekarakteristieken) onzeker of omwonenden niet toch meer geluidhinder ondervinden dan is toegestaan, terwijl tegelijk omwonenden zelf geen enkel middel in handen hebben om zelf vast te stellen of sprake is van een overtreding van de norm en dus actie is vereist. Ook het door de artikelen 4 en 5 van het Verdrag gewaarborgde recht op een transparante informatievoorziening en het in artikel 9, lid 2, van het Verdrag neergelegde recht op toegang tot de rechter worden bij de toepassing van de 47 dB Lden-norm derhalve misleidend.

Hierbij verwijst de CPG ook naar de brief die door het Raadsledeninitiatief  Lokake Autonomie op 25 februari 2015 aan Minister Schults van Hagen is gestuurd (Ministerie IenM), waar een soortgelijk verzoek is opgenomen ondersteund door 80 verschillenden gemeenten in Nederland.

>De CPG verzoekt de provincie aan te geven hoe zij de geluidnorm gaat handhaven en te onderbouwen of toetsing van de rekenmethode voldoende bescherming biedt aan omwonenden, voldoet het  jaargemiddelde geluidsniveaus ter plaatse van de woningen aan de eis, bevestigd de provincie dat er voldoende waarborgen zijn conform het Verdrag van Aarhus, zo ja kunnen zij dit dan ook onderbouwen.

  1. Slagschaduw

Hetgeen hiervoor is opgemerkt over de geluidbelasting van de windturbines geldt deels ook voor de door de turbines veroorzaakte slagschaduw. Elke beschouwing in het MER en in de ontwerp-besluiten over de mate waarin zich dit zal voordoen en over de vraag in hoeverre dit vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, aanvaardbaar is, ontbreekt. Daarin zal alsnog moeten worden voorzien. Verder is het niet duidelijk of in de 5:40 slagschaduwcontour ook dagen zijn meegerekend met minder dan 20 minuten slagschaduw. Als die dagen niet zijn meegerekend, is het berekende aantal uren slagschaduw een ondergrens, in werkelijkheid treedt dan meer schaduw op. Ook in de wettelijke tekst is dit aspect niet duidelijk. Voor een zorgvuldige afweging moet volstrekt eenduidig vast te stellen zijn hoe de berekening is uitgevoerd.

>De CPG verzoekt de provincie aan te geven hoe het bevoegd gezag de stilstandsregeling denkt te gaan handhaven.   

  1. Aantal MW

De provincie stelt dat ze met het Rijk afgesproken heeft om in 2020 te voorzien in 735,5 MW opgesteld vermogen windenergie. De Provincie Zuid-Holland heeft in Programma Ruimte dan ook opgenomen dat de provincie streeft naar maximale invulling van de vastgestelde locaties (Programma Ruimte, pag. 78, realisatiestrategie). Hierbij gaat het dus niet om maatwerk, zoals in het energieakkoord is opgenomen, maar om op papier invulling te geven aan het aantal MW. Het lijkt erop dat de provincie aanstuurt op een aantal extra MW omdat inmiddels bekend is dat de provincie moeite heeft om volledige te kunnen voorzien in de opgaaf van 735,5 MW.

Op 8 december 2015 is door de CPG gesteld dat (zie notulen klankbordgroep);

De CPG zegt dat in de NRD staat dat de omvang van het park “circa” 15 MW zal zijn terwijl nu wordt uitgegaan van tenminste 15 MW zonder bovengrens. Dat wordt door hem als misleidend ervaren. Het lijkt erop dat er meer MW worden geplaatst om terugval bij andere moeilijke locaties op te vangen. De PZH en initiatiefnemers zeggen dat in de VRM bij de omvang van dit windpark 15 MW staat, zonder minimum of maximum. Het getal stamt bovendien uit 2006 en dus gebaseerd op de toenmalige stand der techniek (bijvoorbeeld 6 turbines van 2,5 MW). Als rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang sindsdien, zouden nu veel meer MW mogelijk zijn: de turbines zijn groter, maar ook stiller, waardoor er binnen de gegeven milieuruimte meer mogelijk is. De provincie heeft met “circa 15 MW” niet bedoeld om een bovengrens aan te geven. Het is op zichzelf waar dat de provincie op zoek is naar alternatieve locaties om de provinciale doelstelling van 735,5 MW te halen, maar die zoektocht staat los van de locatie in Korendijk. Als de provincie alleen op MW zou sturen, dan zou hier ook een opstelling van ruim 25 MW als voorkeursalternatief ook mogelijk zijn geweest. De voorzitter geeft aan dat het huidige voorkeursalternatief uitgaat van 5 x 3,5 MW (17,5). Dat is niet veel meer dan 15 MW.”

Deze notulering staat dus haaks op de beweringen in het PIP. De provincie is dus wel degelijk op zoek naar maximale invulling en heeft de klankbordgroep hierover niet volledig geïnformeerd. Daarnaast stelt de provincie dat als er rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang zouden veel meer MW mogelijk zijn. Andersom kan ook geredeneerd worden dat juist door die technische vooruitgang minder dus ook mogelijk is en tegemoet kan worden gekomen aan de wensen van de

omwonenden en meer maatwerk geleverd kan worden zoals gesteld in het energie akkoord (en gedragscode NWEA).

>We verzoeken de provincie dan ook uit te gaan van circa 15 MW zoals in de NRD is opgenomen en waarbij dus blijk is gegeven van een marge in het opgesteld vormogen naar boven, maar ook naar beneden. Dus minder vermogen en maximalisering van de MWh. Een windpark van 4 x 4,2 MW windturbines produceert niet 16,8 MW, maar kan wel 54.757 MWh per jaar (incl. 17,27% mitigatie) opwekken. (Volgens MER pag. 134 – type Lagerwey L136)

  1. Elektriciteitsproductie

Er zijn voor windpark Spui drie MER rapportages gehouden, waarbij de eerste is opgesteld door Bosch & van Rijn, december 2013, in opdracht van de exploitant. Hieruit blijkt dat een 18 MW windpark van 5 windturbines nog 43.677 MWh (incl. 11% mitigatie) opwekt, terwijl 2 jaar later deze zelfde onderzoeker in de MER vastlegt dat een windpark van 18 MW met 5 windturbines ruim 60.227 MWh per jaar (incl. 5,88% mitigatie) opwekt. Dit is dus een stijging van 38% elektriciteitsproductie!

>De CPG verzoekt de provincie uit te leggen waarom ze kiest voor het aantal MW en niet ook kijkt naar de elektriciteitsproductie. Deze zou leidend moeten zijn om te komen tot optimale productie met het voordeel van de technische vooruitgang voor de omwonenden met dus de minste overlast voor de omgeving.   

  1. Type windturbine – MER 9.2.1 blz. 101

In tabel 34 worden 3 type windturbines beschreven waarmee de milieueffecten worden beschreven. De specificaties die in deze tabel genoemd worden, komen overeen met de type windturbines beschreven op blz. 101, zijnde klein de Vestas V112, middel de Vestas V117 en groot de Lagerwey L136.

De provincie stelt dat een opstelling van 4 turbines van ca. 4 MW resulteert niet persé in een lagere geluidsbelasting voor omwonenden De geluidbelasting van bovenstaande 3 windturbinetypes zijn onderzocht. Hieruit blijkt dat en opstelling van 4 windturbines van ca. 4 MW niet resulteert in een lagere geluidsbelasting dan 5 windturbines van ca. 3 MW. De onderzochte Lagerwey L136 heeft zelfs zo’n grote geluidsbelasting tot gevolg dat de benodigde mitigerende maatregelen resulteren in een opbrengstverlies van 15%. Bij een opstelling van 5 windturbines van ca. 3 MW is het opbrengstverlies 2 tot 5%.

Dit geeft een zeer vertekend beeld. Juist de fabrikanten die het minst doen aan geluidsreductie worden opgenomen in het onderzoek, terwijl er een toezegging ligt van de exploitant om voor een type te kiezen met een zo laag mogelijke bronsterkte.

>We verzoeken de provincie dan ook een onderzoek op te nemen in de MER van alle type windturbines die binnen de onderzoekmarges vallen en hier de resultaten op te nemen in tabel 56 t/m 60, maar met name de Enercon E126 EP4. De vergelijking die hier wordt gemaakt heeft het karakter van appels met peren vergelijken. Was hierbij de Enercon E126 EP4 opgenomen dan had nooit dezelfde conclusie getrokken kunnen worden. Dit type is namelijk speciaal ontworpen met een zeer lage bronsterkte van 105 dB(A) ten opzichte van de Lagerwey L136 met een bronsterke van 109 dB(A). De benodigde mitigerende maatregelen zouden dan ook veel minder geweest zijn en had tot andere resultaten geleid.     

  1. Te dure locatie – sluit niet aan bij uitgangspunten provincie

De exploitant stelt dat er van de 4MW turbines nog geen definitieve prijzen bekend zijn. Ook zouden  deze turbines nog niet verkoopbaar zijn omdat er heden nog geen wettelijke certificering is waardoor de uiteindelijke business case nog ongewis is. Daarnaast claimt de exploitant dat het Windpark Spui relatief ver van een netaansluitingspunt is gelegen. Voor de aanlegwerkzaamheden van de bekabeling is nog een vergunning nodig (deze is wel aangevraagd, maar (nog) niet verleend).

Hierdoor zijn de netaansluitingskosten relatief hoog. De provincie neemt deze stellingnamen ook klakkeloos over in de PIP en concludeert dat een windpark van 5 windturbines deze investering beter kan ‘dragen’ dan een windpark van 4 windturbines.

>We verzoeken de provincie uit te leggen waarom ze voor deze locatie kiest, wetende dat er een kabel tracé van 11 km, onder het Spui door naar Geervliet gelegd moet worden. De locatie per definitie een locatie is die erg duur is in de aanloopkosten maar ook in de aanleg kosten.  Terwijl juist de provincie ten doel stelt te zoeken naar een locatie die rekening houdt met de omgeving en een optimale opbrengst heeft. Dit verhoudt zicht niet met andere locaties binnen de gemeente Korendijk, waarvoor ook aanbieders, zoals Eneco zich hebben gemeld voor het ontwikkelen van een windpark aan de zuidrand, waar de windopbrengst hoger is en de aanleg- en aansluitkosten vele malen lager liggen omdat aansluiting op bestaande infrastructuur mogelijk is en de lengte van het kabel tracé veel korter is.

  1. Stiller type windturbine

De provincie stelt dat bij een opstelling van 4 x 4 MW de geluid- en slagschaduwbelasting op omliggende woningen gelijk zou zijn. Dit zou moeten blijken uit de opbrengstberekeningen van tabel 57, MER paragraaf 11.8.1. De conclusie zou dan zijn dat er geen lagere belasting zou zijn maar wel een lagere energieproductie.  Deze conclusie is te snel getrokken omdat er in deze vergelijking gebruikt is gemaakt van 1 type windturbine namelijk de Lagerwey 136 met een bronsterkte van 109 dB(A)

>De CPG verzoekt de provincie om deze stelling verder te onderbouwen met een stiller type windturbine, zoals de Enercon E126 EP4 met een bronsterkte van 105 dB(A).

 

  1. Achtergrondgeluid

Het geluid dat windturbines veroorzaken vormt voor omwonenden doorgaans een van de meest belastende factoren. Juist daarom hoort een MER een duidelijk beeld te geven van de mate waarin sprake zal zijn van geluidhinder. Dat kan alleen als de toekomstige geluidhinder wordt vergeleken met de bestaande referentiesituatie. Als die vergelijking ontbreekt, blijft ongewis wat de komst van de turbines precies betekent voor het woon- en leefklimaat ter plaatse en is een adequate afweging van alle betrokken belangen niet goed mogelijk. Het feit dat volgens de berekeningen van het MER de turbines kunnen voldoen aan de wettelijke geluidsnormen maakt dit niet anders. Het voldoen aan de wettelijke normen brengt immers niet noodzakelijkerwijs mee dat het windturbinepark ook zal voldoen aan de wettelijke norm van een goede ruimtelijke ordening.

>CPG verzoekt om in de MER ook een achtergrondgeluidsonderzoek op te nemen  

  1. Positie van het windpark

De provincie stelt dat ze mag afwijken van de Verordening Ruimte 2014 waarin een strakke omkadering is gegeven van windenergie locatie Klein-Piershil. De provincie heeft gemeend het windpark iets te moeten verschuiven om een opstelling van 5 windturbines in rechte lijn inpasbaar te maken. Hier draait windturbine 1 buiten het gebied dat in de Verordening Ruimte is aangewezen als gebied voor windturbines en boven gebied dat is aangewezen als EHS.

>We verzoeken de provincie te onderzoeken wat de effecten van deze turbine op de EHS (kunnen) zijn en hoe deze zich verhouden tot de Verordening Ruimte.

  1. Aantal bedrijfswoningen (molenaarswoningen) (PIP 4.4)

In de Verordening Ruimte 2014, art. 2.3.3 is opgenomen dat één bedrijfswoning is toegestaan voor zover dat noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering. De exploitant heeft gemeend om de woning aan Spuiweg  3 te Piershil aan te merken als 2e molenaarswoning. Deze schijnconstructie is al in een vroeg stadium geregeld, mede om de regels voor geluidsbelasting en slagschaduw te ontduiken. De woning aan Spuiweg 3 staat namelijk maar 315 meter van windturbine 2 verwijderd. Uit het Combi-MER december 2013, uitgevoerd door Bosch & van Rijn, is in het akoestisch onderzoek Spuiweg 3 al opgenomen als molenaarswoning.  Het meest verontrustende aan deze schijnconstructie van een molenaarswoning is nog wel dat de provincie er aan meewerkt zonder nut en noodzaak te beoordelen. Zeker met de huidige moderne computermodellen is beheer op afstand te regelen. Bij het beheer van zo´n klein windpark is het nut van een 2e molenaarswoning dan ook niet aantoonbaar.

>De CPG verzoekt de provincie dan ook uit te leggen wat de noodzaak is van deze 2e molenaarswoning en deze schijnconstructie te verbieden en de woning aan Spuiweg 3 op te nemen als gevoelig object en de MER en PIP hier op aan te passen.

  1. Uitspraak Raad van State [Uitspraak 201400843/1/R3] – Prinsenbeek

In de klankbordgroep van 16 november 2015 is gevraagd aan de provincie om de uitspraak van de Raad van State over Prinsenbeek m.b.t. het ruimtelijk vastleggen van mitigerende geluidmaatregelen te betrekken bij de keuze in dit proces. De provincie zou nagaan wat de consequenties zijn voor locatie 50. Dit is echter nooit beantwoord.

>De CPG verzoekt de provincie antwoord te geven op deze vraag.

  1. Specificaties type en merk windturbines

Bij aanvraag omgevingsvergunning verzoekt de exploitant conform artikel 4.7 van het BOR en artikel 2.7 van de MOR in de vergunning te bepalen dat gedetailleerde gegevens en bescheiden van het te realiseren type windturbine, funderingen en kraanplaatsen uiterlijk drie weken van de bouw worden verstrekt.

>De CPG verzoekt hierbij in de omgevingsvergunning te laten opnemen dat de exploitant, uiterlijk in mei 2017 heeft vastgelegd welk type en merk windturbine er geplaats gaat worden, zodat er duidelijkheid komt voor de omwonenden welke overlast m.b.t. slagschaduw en geluidsbelasting  verwacht kan worden, zodat tijdig overleg met omwonenden over maatwerkvoorschriften vastgelegd kan worden in het participatieplan, zoals beoogd in de huidige omgevingsvergunning. Ook is de keuze van invloed op welke vergoedingen er ter beschikking komen aan een omgevingsfonds omdat deze afhankelijk zijn aan elektriciteitsproductie en/of opgesteld vermogen. Het voorliggende inpassingsplan geeft de exploitant (te) veel ruimte om keuzes te maken.

De CPG verzoekt dan ook om de exploitant een beperking op te leggen m.b.t. een maximale bronsterkte en deze vast te stellen op max 105 dB(A).

 

  1. Interferentie met toekomstige windparken

Het is niet duidelijk in hoeverre rekening is gehouden met eventueel nog te bouwen windturbinelocaties in de omgeving van locatie 50. De nieuwe windturbinelocaties kunnen leiden tot interferentie, maar kunnen anderzijds ook leiden tot kansen door middel van aansluiting. Ook mist een onderbouwing zoals in het advies van PARK is gesteld een doorkijk te geven naar mogelijke toekomstige opstellingen langs het Spui en daarbij in beeld te brengen hoe deze elkaar mogelijk versterken.

>Om te voorkomen dat de provincie of lokale overheden in directe omgeving van locatie 50 andere parken in de toekomst ontwikkelen, verzoekt de CPG aan de provincie om een bepaling op te nemen dat in een straal van 5 km om locatie 50 geen andere windparken vergund worden.

  1. Lichthinder

De windturbines zullen worden voorzien van obstakelverlichting (overdag witte verlichting, ’s nachts rode lampen). In het MER is dit aspect niet beoordeeld, omdat het type windturbine nog niet bekend is en er nog geen verlichtingsplan is. Uitgangspunt is dat moet worden voldaan aan het beleid en regelgeving op het moment dat de windturbines in gebruik worden genomen.

>De CPG verzoekt de provincie maatwerkvoorschriften op te nemen waarbij de exploitant verplicht

wordt schalen onder de obstakelverlichting aan te brengen, zodat in ieder geval de direct

omwonenden minder hinder ondervinden van deze verlichting. Tevens verzoekt de CPG, na

bekendmaking en goedkeuring, het type verlichting voor te schrijven wat als beste uit de test windmolenverlichting Princes Alexia Windpark te Zeewolde is gekomen.

  1. Externe veiligheid

Er is geen rekening gehouden met gevoelig object aan de Oudendijk 13. Deze woning valt binnen de contouren van de werpafstand van 444 mtr t.o.v. windturbine 5.

 

>CPG verzoekt om turbine 5 zodanig te plaatsen dat gevoelige objecten buiten de contouren voor werpafstand vallen.

  1. Afbraakregeling

In de huidige omgevingsvergunning is niks opgenomen over verwijdering van het park bij beëindiging van het windpark. Een goede garantie ontbreekt dat onmiddellijk bij buiten gebruikstelling van het windpark de exploitant voor zijn rekening en risico het windpark op een verantwoorde wijze wordt ontmanteld en verwijderd. Ook dient in zo´n garantstelling opgenomen te worden dat bij eventuele rechtsopvolging deze verplichting overgaat op de nieuwe exploitant. Ook zal als voorwaarde moeten worden opgenomen, dat het windpark op een zodanige manier wordt aangelegd, dat alle materialen voor het windpark herbruikbaar zijn als bijdrage aan een circulaire economie.

>De CPG verzoekt de provincie om garantstelling van de exploitant voor direct verwijdering van het windpark bij einde bedrijf en hiervoor een juridisch getoetste tekst op te nemen in de omgevingsvergunning.

  1. Kosten – baten analyse

Met verwijzing naar klankbordgroep overleg van 8 juli en 26 augustus 2015, waarbij de CPG een kosten baten analyse van locatie 50 heeft verzocht aan de exploitant. Dit om meer inzicht te krijgen in de financiële mogelijkheden en onmogelijkheden van het park, om meer begrip en draagvlak te creëren, zonder dat daarbij verzocht wordt om direct traceerbare financiële data van participanten te openbaren. De exploitant weigert echter omwonenden hierin inzicht in te geven en stelt dat ze dit zelf maar moeten opzoeken op de website van ECN o.i.d. Een presentatie door een toegezegde ECN medewerker is nooit tot stand gekomen. De CPG mist hierdoor bij het nut en de noodzaak voor het windpark een gedegen onderbouwing van de netto energieopbrengst, dus niet alleen de baten aan opgewekte elektriciteit maar ook de lasten aan gebruikte energie ten behoeve van de bouw van de turbines, aanleg, onderhoud en verwijdering van het gehele windpark maar ook van de kosten van de aanleg van de aansluiting op het energienet en de energieverliezen in die aansluiting. Van het voorkeursalternatief is er nog steeds geen berekening van de werkelijke productie voor handen.

>De CPG verzoekt de provincie alsnog zorg te dragen voor deze hierboven genoemde financiële analyse. 

  1. Inpassingsplan – vooroverleg reacties

Uit de vooroverleg reacties aan de gemeente Korendijk en de gemeente Nissewaard [dd. 09-03-2016] is de suggestie gewekt dat de provincie, burgers, belangengroepen en de gemeenten actief heeft betrokken in een informeel participatie proces.  De CPG maakt bezwaar tegen deze stelling omdat de provincie in het informele vooroverleg in 6 bijeenkomsten van juni tot december 2015, zich niet actief heeft ingezet voor het tot stand komen van een participatie plan. De provincie zelf heeft aangegeven hier geen ervaring mee te hebben (omdat het de eerste keer is). [zie notulen klankbordgroep pag. 3 dd. 08-07-2015]

Ook is gesteld dat de provincie een extern onafhankelijk procesbegeleider en deskundige voor de omwonende heeft aangesteld. Echter verzuimd hierin op te nemen dat de kosten van deze professionals worden doorbelast aan de exploitant.

[zie pad. 7/10 – 5 minuten verzie voor PS dd. 08-03-2016] Feitelijk komt hiermee de onafhankelijkheid te vervallen en zijn deze procesbegeleiders/adviseurs/mediators/deskundigen dus in dienst van de exploitant].

>De CPG verzoekt de provincie een correctie op te nemen in een notitie aan beide gemeenten.

  1. Uitvoerbaarheid / Draagvlak

Reeds in het Energieakkoord 2013 is het belang al ingezien om de omwonenden te betrekken bij inpassingsplannen voor windparken. De provincie stelt dat zijn volgens de Elektriciteitswet 1998 zij moet overgaan tot het opstellen van een PIP indien een verzoek van een initiatiefnemer door de gemeente is geweigerd. Uit alle correspondentie van de gemeente Korendijk blijkt categorisch dat zij dit bestrijd en juist medewerking wil verlenen aan de realisatie van 15 MW in de gemeente Korendijk. Hier zijn 2 versies van 2 overheden waarvan het voor de CPG onmogelijk is te doorgronden wat hier nu gebeurt is. De CPG spreekt dan ook de hoop uit dat dit bij de Raad van State zorgvuldig onderzocht wordt en concludeert daar ook direct mee dat dit buiten haar deskundigheid valt om hier in deze zienswijze iets zinnigs over te zeggen. Voor omwonenden is het onnavolgbaar wat beide overheden willen bewerkstelligen. Zij voelen zich gedupeerd en gepasseerd door de starre houding van beide overheden. Dit heeft niet bijgedragen aan het creëren van draagvlak, wat nu juist in het energie akkoord wel beoogd wordt. Feit blijft dat door het uit oefenen van de provinciale  doorzettingsmacht de omwonenden verder heeft verdreven om te komen tot meer acceptatie van dit windpark. Terwijl nu de taak van de provincie, als bevoegd gezag , juist is om het draagvlak te vergroten. Het tegenovergestelde is bereikt en de kloof tussen bevoegd gezag en omwonenden is alleen maar groter geworden.

Aanvullend op dit punt, wil de CPG de provincie nog wijzen op het raadsledeninitiatief Lokale Autonomie en de brief die zij op 28 januari 2016 heeft verstuurd aan de Eerste Kamer heeft, waarbij zij zich grote zorgen maakt over uitvoering binnen de huidige omgevingswet en waarin zij stelt dat burgers buitens spel zijn gezet en het vertrouwen in democratie en rechtstaat geweld is aangedaan.

Het Energie akkoord van september 2013 zegt over draagvlak;

 

  1. Realisatie van deze ambitie vereist dat overheden, bedrijven, agrariërs, werknemers en natuur- en milieuorganisaties actief bijdragen aan versterking van het maatschappelijk draagvlak
  2. Het geforceerd doorzetten van projecten werkt contraproductief
  3. Voor het reserveren van meer ruimte voor wind op land is op lokaal en provinciaal niveau maatschappelijk en politiek draagvlak hard nodig.
  4. Een betere verdeling van lusten en lasten (compensatie en participatie) tussen ontwikkelaars en de omgeving is essentieel voor het vergroten van draagvlak
  5. Bij windprojecten (meer dan 15 megawatt) wordt voorafgaand aan een project gezamenlijk met betrokken overheden een participatieplan opgesteld. Dit wordt verankerd in de Omgevingswet.
  6. Ontwikkelaars van windenergieprojecten committeren zich om bij windprojecten draagvlak te organiseren door het actief betrekken van de omgeving.
  7. De vergunningverlenende instantie lokale eisen kan stellen aan het organiseren van draagvlak.

De provincie stelt zich boven het Energie akkoord door al in de beantwoording van de NRD (juni 2015) te stellen dat;

In veel zienswijzen wordt aangegeven dat voor de locatie aan het Spui geen draagvlak is, ook omdat deze locatie slecht scoort in het onderzoek van de gemeente. In andere zienswijzen wordt juist gewezen op gebrek aan draagvlak voor andere locaties, bijvoorbeeld midden in de Hoeksche Waard. Beantwoording: Bij de ontwikkeling van windenergie is draagvlak een gevoelig en moeilijk onderwerp. Enerzijds blijkt dat er onder een meerderheid van de Nederlandse bevolking draagvlak bestaat voor windenergie op land. Anderzijds is ook helder dat burgers daar vaak anders tegenaan kijken als blijkt dat een windlocatie in zijn of haar directe woonomgeving is gepland. De ontwikkeling van windlocaties stuit dan ook bijna per definitie op weerstand van omwonenden. De locatie in de gemeente Korendijk vormt hierop helaas geen uitzondering. Uit de ontvangen reacties op de NRD, maar met name ook uit de reacties op het locatieonderzoek van de gemeente Korendijk blijkt dat geen enkele locatie in de gemeente kan rekenen op een unaniem draagvlak. Alle locaties kennen hun eigen voor- en tegenstanders. Om die reden achten wij een nader onderzoek naar de windlocatie met het grootste draagvlak niet erg zinvol, te meer omdat de locatie aan het Spui bij de vaststelling van de VRM in juli 2014 opnieuw is aangewezen als provinciale windlocatie. In het op te stellen MER worden de gevolgen van het windpark voor mens en milieu nader in beeld gebracht, zodat deze kunnen worden meegenomen bij de besluitvorming over het PIP en de vergunningen.”

De provincie stelt dus dat draagvlak een gevoelig en moeilijk onderwerp is en verzuimd om die reden zo´n onderzoek uit te voeren.

>De CPG stelt dat de provincie zich niet houd aan de standpunten uit de structuurvisie windenergie op land, waarin verwezen wordt naar het Energieakkoord en verzoekt de provincie nogmaals een gedegen draagvlak onderzoek te houden met de nadruk op een betere verdeling van de lusten en de lasten om te voldoen aan het vergroten van draagvlak.

  1. Financiële participatie – participatieplan

De CPG maakt bezwaar tegen de duiding dat met het huidige aanbod van een obligatie regeling ervan uitgegaan wordt, dat wanneer de omwonenden financieel kunnen participeren in een windpark, het lokale draagvlak toeneemt. Het enige participatie component wat is opgenomen in het participatie plan is een achtergestelde obligatieregeling. Een overeenkomst hiervoor kunnen belangstellende aangaan via de website www.duurzaaminvesteren.nl. Belanghebbende van deze dienst zijn echter als volgt samengesteld:

Wie zitten er achter “Duurzaam investeren”?

  • DuurzaamInvesteren is een handelsnaam van Crowdinvesting B.V. een Nederlandse besloten vennootschap die is opgericht met als doel, onder andere, de in eigen beheer ontwikkelde crowdinvesting infrastructuur te exploiteren. Deze infrastructuur omvat onder meer de benodigde IT infrastructuur, juridische kennis en onderliggende bedrijfsprocessen om veilig, online transacties te effectueren.
  • Crowdinvesting B.V. is een initiatief van M.E. Aparicio Torres (CEO), B.J.C. Pieters (CFO), YARD ENERGY Investments B.V. en Enviu Participations B.V. (enviu.org)

Hoewel dit financieel technisch volledig legaal zal zijn, zal dit bij omwonenden niet het vertrouwen geven in de zin van meer draagvlak. Al in het klankbordgroep overleg van  08-07-2015 [zie notulen pag. 3] is gesteld dat er door omwonenden weinig animo is voor de obligatieregeling. De voorzitter meldt hierin dat dit ook naar voren is gekomen tijdens de keukentafelgesprekken, waarbij omwonenden aangaven liever minder overlast te hebben dan een vergoeding. [zie verslag keukentafelgesprek groep C, dd. 18-06-2015]. De obligatie regeling in de huidige opzet moet dan ook gezien worden als een niet bespreekbaar onderdeel omdat de exploitant zelf belangen heeft in deze regeling en er van die opzet dus niet afgeweken kan worden. Hiermee wordt dan ook niet voldaan aan het verbrede van draagvlak en het leveren van maatwerk, één van de pijlers van de NWEA gedragscode.

>De CPG verzoekt de provincie om samen met de exploitant te kijken naar een ander risicomijdend financieel instrument dat aansluit bij de wensen van de omwonenden.  

  1. Uitwerking participatieplan

De CPG maakt bezwaar tegen de wijze waarop het participatieplan tot stand is gekomen en zonder consensus is toegevoegd aan de anterieure overeenkomst. Op 26 oktober 2015 is er aan de klankbordgroep de uitgangspunten van het participatieplan gepresenteerd. Hierover zijn met de klankbordgroep op 8 december 2015 de volgende afspraken opgenomen (zie ook notulen):

  1. De kaders voor het participatieplan (dat wil zeggen de besproken elementen van de participatiemix en een voorstel voor de wijze van uitwerking) worden opgesteld. Het concept participatieplan zal worden rondgemaild voor schriftelijk commentaar (medio december/half januari);
  2. De gemeente Korendijk is eerder al gevraagd om mee te denken over het participatieplan. De PZH dringt erop aan dat die input snel wordt aangeleverd, dit geldt ook voor de gemeente Nissewaard. Heidi Rensen zegt toe deze boodschap ook naar haar gemeentebestuur te brengen;
  3. Op basis hiervan zal het participatieplan (inclusief een voorstel voor nadere uitwerking) in januari door PZH en initiatiefnemer worden vastgesteld, in samenhang met de anterieure overeenkomst;
  4. Voor de verdere uitwerking maakt de initiatiefnemer vervolgafspraken met de betrokken stakeholders (PZH zal dit wel blijven volgen en zo nodig ook deelnemen aan de vergaderingen);
  5. PZH neemt het initiatief voor een overleg over de ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen.
  6. Omdat dit de laatste KBG van het informele participatieproces is, wordt afgesproken dat het concept participatieplan zal worden rondgezonden aan de KBG (in de huidige samenstelling) zodat men daarop schriftelijk kan reageren (met cc aan iedereen). Dat zal vervolgens op basis van de afspraken tussen de omgeving en de initiatiefnemer worden uitgewerkt.

Slechts op 18 januari 2016 is er door de exploitant een concept participatieplan ter beschikking gesteld aan (alleen) de CPG. Deze had echter bij uitblijven van een schrijven hierover, zelf om verzocht, nadat de CPG op 7 januari al haar wensen kenbaar had gemaakt.  De klankbordgroep is nooit verder in kennis gesteld. Het op 18 januari ingediende concept was gelijk aan de op 26 oktober 2015 gepresenteerde participatie plan. De op 7 januari door de CPG ingebrachte punten zijn niet overgenomen in het participatie plan. Slechts op 26 februari 2016 wordt de klankbordgroep door de exploitant geïnformeerd met de mededeling dat versie 22-02-2016 participatie plan aan de provincie is gestuurd om op te nemen in de anterieure overeenkomst. Deze versie was ongewijzigd t.o.v. de versie 26-10-2015 en zonder consensus met de CPG aan de provincie verstuurd.

>De CPG vraag de provincie uit te leggen hoe zij tot het standpunt is gekomen dat zij overtuigd is, mede door het toekennen van een deskundige, dat er een participatieplan is ontstaan, warin afdoende rekening is gehouden met de wensen van de CPG en de overige omwonenden. 

  1. Bijdrage draagvlak door de exploitant

De exploitant is sinds 1998 bezig windpark Spui te realiseren. Sinds die tijd heeft hij geen enkele aantoonbare inspanning verricht om het draagvlak van zijn plannen te vergroten. Het enig traceerbare initiatief stamt uit augustus 2014 waarbij de exploitant een visie heeft neergelegd bij de

Hoeksche Waardenmakerij. Hierin is opgenomen dat  “De windmolens zijn onderdeel van een energie coöperatie” Dit is een visie die is neergelegd door de exploitant om vorm te geven aan de gebiedsontwikkeling van de Hoeksche Waard, onder andere in samenwerking met de SOHW. Voor het opzetten van een coöperatie, zijn de inwoners van Nieuw-Beijerland, Piershil, Goudswaard en Nissewaard echter nooit op de hoogte gesteld, middels een direct schrijven. De algemene conclusie is dan ook dat zowel de exploitant als de provincie te weinig invulling heeft gegeven aan het actief vergroten van draagvlak, welke vereisten zijn opgenomen in het de structuurvisie wind op land met verwijzing naar het Energie akkoord 2013.

>De CPG verzoekt de provincie om samen met de exploitant te onderzoeken hoe zij het draagvlak kunnen vergroten, met inachtneming van de NWEA gedragscode.

  1. 3D presentatie opstelling windpark Spui

Voor het vergrote van draagvlak en het voor omwonenden goed zichtbaar en hoorbaar te maken wat de impact is van een windpark op locatie 50, heeft de CPG reeds in de klankbordgroep al verzocht [zie notulen KBG 8 juli, 26 augustus 2015] om een 3D presentatie. Dit ook naar aanleiding van een aanbeveling van het Kennisplatform windenergie, kennisbericht 1.0, juni 2015, waarin wordt gesteld dat een simulatie van beeld en geluid van een windturbine (3D ervaring vooraf) kan een toekomstige bewoner een realistisch beeld geven van het park en het geluid en daarmee onderdeel zijn van het geven van relevante informatie. Daarnaast is dit ook opgenomen in de aanbevelingen van de Commissie m.e.r.

>DE CPG verzoekt de provincie zorg te dragen voor een 3D presentatie om omwonenden hiermee relevante informatie over de vorming en mogelijke geluidsbelasting van windpark Spui te laten ervaren. 

  1. Storingsgevoelige objecten – participatieplan

In de burenregeling (calamiteitenfonds) is opgenomen dat de exploitant vanuit deze regeling zal zorgen dat maatregelen worden getroffen bij storingen in ontvangst van (digitale) communicatie appratuur / satelliet schotels. Aangezien dit een calamiteitenfonds is, voor onvoorziene gebeurtenissen, verzoekt de CPG deze voorziene omstandigheden vooraf te onderzoeken en passende maatregelen te nemen ter voorkoming van storingen op ontvangstapparatuur en verminderd (door slagschaduw) functioneren van zonnepanelen.

>CPG verzoekt vooraf onderzoek te doen naar deze omstandigheden en passende maatregelen vooraf te nemen.

  1. Geschillencommissie – particiaptieplan

De CPG wil een geschillencommissie als loket aan de op te richten omgevingsfonds hangen. Zodat in geval van een geschil tussen exploitant en een omwonende, deze geschillencommissie een uitspraak kan doen of de klacht doorverwijzen naar het Arbitrage instituut Rotterdam.

>CPG verzoekt een geschillencommissie op te nemen in de stichting Omgevingsfonds

34.Duur bijdrage omgevingsfonds 15 jaar – participatieplan

In het huidige participatieplan staat een maximale duur van 15jaar voor de bijdrage aan het omgevingsfonds (gebiedsfonds). De levensduur van een windturbine is echter ongeveer 25 jaar. De CPG vind dat er dus na 15jaar nog steeds sprake zou moeten zijn van een vergoeding aan de omwonenden (verdeling lusten en lasten). De duur van de vergoeding aan de omgeving is niet gemaximaliseerd in de gedragscode van de NWEA. De exploitant is bereid om dit over 15 jaar te herzien. De CPG vindt dit te vrijblijvend.

>De CPG verzoekt om in het participatieplan op te nemen dat ook na 15 jaar er een vergoeding in het gebiedsfonds worden gestort conform te NWEA gedragscode.

  1. Is vergoeding gebiedsfonds conform NWEA gedragscode?

Op basis van de productiegegevens in de MER kan berekend worden wat de bijdrage aan de omgeving zou zijn indien de exploitant zich aan de NWEA gedragscode zou confirmeren (richtbedrag €0,40-€0,50 per opgewekte MWh). Vanuit de eerdere gesprekken had de CPG aangenomen dat de bijdrage aan het gebiedsfonds conform NWEA gedragscode zou zijn. De exploitant heeft aangegeven dat dit niet het geval is en dat er met de provincie afspraken zijn gemaakt over de hoogte en verdeling van de vergoeding (Gebiedsfonds/buren regeling, Calamiteitenfonds en Inrichtingsbudget).

De CPG heeft bij haar achterban geïnformeerd naar het toepassen van het inrichtingsbudget. Ondanks dat er dan vanuit de provincie extra gelden beschikbaar komen via deze constructie is men van mening dat deze gelden vanuit het windpark ook ingezet zouden moeten worden in de burenregeling en gebiedsfonds, dan maar geen extra gelden vanuit de provincie. Hoewel het in enige mate verplicht is een component natuurcompensatie op te nemen, is niet vastgelegd in enige wet of regelgeving in welke mate dit moet worden uitgevoerd en is het huidige aanbod wel exceptioneel hoog ten opzichte van de andere vergoedingen aan de omgeving. De natuurcompensatie wordt nu gerealiseerd vanuit het inrichtingsbudget. Hierdoor kan dit niet meer (volledig) toegeschreven worden aan een omwonenden regeling zoals vermeld in de NWEA gedragscode. De CPG vindt het onbegrijpelijk dat de exploitant zich niet aan de gedragscode van de windbranche wil houden en hebben het gevoel dat er goede sier gemaakt wordt met het inrichtingsbudget en calamiteitenfonds maar dat dit betaald wordt vanuit het omgevingsfonds en daarmee ten koste gaat van het geld beschikbaar voor de omwonenden.

>DE CPG verzoekt de provincie opnieuw in gesprek te gaan met de exploitant, en haar te verzoeken een participatie plan op te stellen conform de gedragscode van de NWEA, rekening houdend met maatwerk en invulling te geven aan de wensen van de omwonenden.  

36.Waardedaling woningen – participatieplan

Het lijdt geen twijfel dat onze onroerende zaken in waarde zullen verminderen als gevolg van de verwezenlijking van locatie 50. In de besluitvorming wordt dit aspect tot nu toe volledig genegeerd. In de anterieure overeenkomst, onderdeel participatieplan volstaat men met de mededeling dat er een planschadevergoedingsovereenkomst met de initiatiefnemers is gesloten. Voor de CPG is dit vanzelfsprekend onvoldoende. Omwonenden hebben er recht op om van te voren te weten met welke waardedaling zij rekening dienen te houden, al is het maar omdat zij 2% van de marktwaarde van hun onroerende zaken als normaal maatschappelijk risico zelf moeten dragen, plus de lege kosten van €300,00. Er zal vooraf door de exploitant en provincie Zuid-Holland een taxatie moeten plaatsvinden van het onroerend goed van omwonenden. Het is van belang dat wordt vastgelegd in de stukken dat dit plaatsvindt voor verlening van de vergunningen.

Daarnaast hoort in de afweging of sprake is van een goede ruimtelijke ordening de omvang van deze waardedaling mee te wegen in die zin dat naarmate de waardedaling groter is, dit eerder aanleiding moet zijn om geen planologische medewerking te verlenen. Dat eist in ieder geval dat de stukken hierin inzicht bieden. Zolang dit inzicht ontbreekt, kan van enig draagvlak voor het project geen sprake zijn.

>De CPG verzoekt hierbij de planschade regeling Coevorden – NLVOW, onverkort op te nemen in het participatieplan.

  1. Beeldkwaliteitsparagraaf – inrichtingsbudget – participatieplan

Er is vanuit de CPG geen behoefte aan het opleuken van een gebied wat onherstelbaar beschadigd wordt door het plaatsen van een windpark, waarbij de gronden in beheer en eigendom zijn van de exploitant. Zeker niet met gelden uit het gebiedsfonds. Het inrichtingsbudget met aanvulling UPG gelden is onevenredig hoog ten opzichten van de budgetten die beschikbaar zijn voor de omwonenden. Daarnaast voldoet het niet aan de NWEA gedragscode. Laat onverlet dat er een nog te bepalen deel toegekend moet worden aan natuurcompensatie, maar wel in de juiste volgorde en verhouding.

>CPG verzoekt de provincie UPG gelden ter beschikking te stellen waarin breder wordt gekeken naar de behoefte vanuit de omwonenden en niet eenzijdig vanuit HWL/Rietgors/CCHW.

  1. PARK/Eneco

In de MER wordt bij de beschrijving van het voorkeursalternatief opgenomen dat “Landschappelijk scoort een rechte lijnopstelling van 5 windturbines dan het beste. Dit komt ook naar voren uit een advies uitgebracht door de provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit in Zuid-Holland (PARK)” Dit heeft PARK echter helemaal niet zo gesteld, erger nog zij zegt dat het spijtig is dat initiatieven zich veelal beperken tot slechts 4 of 5 turbines.  Aanvullend hierop heeft Park gesteld dat een windpark lange lijnen zou moeten maken om versnippering te voorkomen. Dit sluit ook aan op de Visie Ruimte en Milieu, zoals gesteld in de MER, locatiekeuze, pag. 32, “Windturbines moeten zoveel mogelijk in aaneengesloten grootschalige opstellingen worden geplaats. Juist door de omgekeerde redenering worden deze aanbevelingen uit het oog verloren. In afwijking van het advies van de Commissie m.e.r. ontbreekt een meer regionaal perspectief op de inpassing van windturbines langs de Zuid-Hollandse Deltalandschappen. De enige plek in Korendijk waar je nog langen lijnen kan maken is bij de locatie Hitsertse kade in aansluiting op locatie Lange Dijk, Numansdorp (gemeente Cromstrijen) waar momenteel een inpassing wordt gerealiseerd voor 5 x 3 MW windturbines. Een Quickscan van Eneco heeft aangetoond dat dit mogelijk is. Eneco concludeert in haar onderzoek dat het windpark aansluit op een bestaand windpark, waarvan voorzien is dat dit opgewaardeerd gaat worden, en verder vinden er diverse ontwikkelingen plaats rond het Hellegatsplein en op Goeree-Overflakkee, zodat het windpark onderdeel zal uitmaken van een groter geheel. Daarnaast sluit het aan op de locatie uit uw structuurvisie Korendijk 2020. Het windpark ligt op ruime afstand van Zuid-Beijerland en is niet omgeven door diverse woonkernen. In de structuurvisie Hoeksche Waard is hier verder geen vergezicht over de rivier aanwezig. Zie ook de bijlages. Eneco kan op de grens van de gemeente Korendijk een windpark van 15 MW realiseren. Hiermee voldoet de gemeente Korendijk aan de wens van de provincie Zuid-Holland en past binnen de doelstelling van de Hoeksche Waard van 20% duurzame energie in 2020.

De ruimtelijke ontwikkelingsrechten waarin het PIP voorziet vormen een schaars goed. De verdeling van dit schaarse goed over de potentiële gegadigden hoort op een zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren, waarbij alle gegadigden in beginsel een even grote kans op de verwerving van zo’n ontwikkelingsrecht moet worden geboden. De rechtspraak over de verdeling van schaarse vergunningen – en de ontwikkelingsrechten die in het inpassingsplan worden toebedeeld zijn daarmee zonder meer vergelijkbaar – dwingt daar ook toe. Van een dergelijke verdeling is echter geen sprake geweest. Het Windplan is opgesteld in overleg met de huidige exploitant. Andere potentiële gegadigden, waaronder de indieners van alternatieve plannen zijn genegeerd bij de planontwikkeling. Een dergelijke gang van zaken is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

>De CPG verzoekt dan ook opnieuw onderzoek te doen Naar locatie Hitsertse kade in directe aansluiting op lange dijk Numansdorp gemeente Cromstrijen. Dit is de enige locatie waarbij lange lijnen (9 windturbines) gemaakt kan worden en welke prima voorziet in de doelstellingen van de provincie.

  1. Natuur Nbwet/Ffwet/NNN

Volgens de conclusie levert locatie 50 maar een klein negatief effect op. Naar het laat uitzien is het een goed onderbouwt rapport. De CPG constateert alleen dat de rapporten en onderzoeken waaruit deze conclusies getrokken worden, zeer gedateerd zijn. DE CPG vraag zich dan ook af of deze onderzoeken representatief zijn voor de huidige moderne windturbines, waarvan bekend is fat er  een vergunningsverzoek ligt voor windturbines met een tiphoogte tot 208 meter.

>De CPG verzoekt de provincie te bevestigen dat deze onderzoeken ook toepasbaar zijn op windturbines met een tiphoogte van 208 meter.

  1. Duur vergunning

De exploitant heeft u verzocht vergunningen te verlenen voor onbepaalde tijd. Het toekennen hiervan zou zeer onredelijk zijn omdat het plaatsen van windpark, vooral gezien moet worden als een transitie van fossiele brandstoffen naar meer duurzamere energievormen. Ik verwijs u hierbij naar een radio interview op radio Hoeksche Waard van 16 maart 2016 met Statenlid Paul Breitbarth, die namens Gedeputeerde Han Weber spreekt en aangeeft dat de omslag naar duurzame energie niet voor de eeuwigheid is en dat we in de komende 20/30 jaar op zoek moeten naar meerdere vormen van duurzame energie die niet zo schadelijk zijn voor het landschap maar net zo efficiënt als een windturbine. Duurzaam is voor de lange termijn maar windturbines hebben maar een beperkte levensduur van ca. 20 jaar. De provincie geeft hierbij zelf al antwoord op de vraag of het wenselijk is dat de exploitant een vergunning krijgt voor onbepaalde tijd. Met in het achterhoofd de uitspraken van Minister Kamp dat na 2023 hij af wil van het alleen inzetten op windturbines, zoals nu bepaald is in het Energieakkoord, maar meer wil streven aan een duurzame energiemix.

>De CPG verzoekt de provincie de exploitant de vergunning te verlenen met een bepaalde tijd van maximaal 15 jaar. Dit is ook de duur dat de exploitant op dit moment bereid is in een gebiedsfond bij te dragen

  1. Tot Slot

Vast staat dat de ontwikkeling voor omwonenden zal leiden tot een sterke toename van de geluidbelasting en van hinder in de vorm van slagschaduw en dat de wettelijke normen op het punt van geluid omwonenden daartegen onvoldoende bescherming bieden, terwijl de naleving van deze normen ook nog eens oncontroleerbaar is.

De aantasting van het woon- en leefklimaat zal leiden tot een waardevermindering van onroerende zaken. Elke compensatie daarvoor ontbreekt evenwel.

Uit oogpunt van zorgvuldigheid is de CPG van mening dat het aangevulde MER opnieuw aan de Commissie m.e.r. ter toetsing voorgelegd moet worden.

De CPG verzoekt u om de ontwerp-besluiten in hun huidige vorm niet vast te stellen.

Ik verzoek u mij de ontvangst van indiening van deze zienswijze te bevestigen.

Hoogachtend,

Mark Speldenbrink

Namens Dorpsvereniging Filopopers

Werkgroep Compensatie Plan Groep

e-mail: mark@filopopers.nl